dewi-verhaalDewi laat het geroezemoes langs zich heen gaan en staart naar buiten. De uren dat ze hier moet zitten, tussen deze kleuters. Mensen die horen tot haar leeftijdscategorie en maken dat zijzelf automatisch onder die categorie wordt geschaard. Leeftijdsgenoten waar ze zich voor schaamt en waar ze zoveel mogelijk afstand van probeert te houden.
Stil neemt ze voor de zoveelste keer haar aantekeningen door. Alles wat de docent op het bord heeft geschreven. Belangrijke wetenswaardigheden uit de geschiedenis. Een geschiedenis die altijd zoveel rijker en interessanter lijkt dan het heden.
Ze kijkt naar Menno, de docent. Niet meester, of meester Menno. Nee, gewoon Menno.

‘Op deze school zijn we allemaal gelijk.’

De woorden van de directeur aan het begin van elk schooljaar.
Dewi vindt het niet goed. De gelijkwaardigheid die de school zo graag wil creëren zorgt juist voor het tegenovergestelde. Leerlingen die leerkrachten aanspreken met je en jij en daardoor vinden dat ze alles kunnen zeggen. Scheldwoorden aan het adres van de docenten zijn eerder regel dan uitzondering, net als de scheldwoorden aan het adres van de medeleerlingen en ouders.
Dewi zucht en slaat haar boek open. Het is haar laatste schooljaar. Ze kan niet wachten om hier weg te gaan en aan een leven te beginnen waarin ze echt iets kan betekenen en iemand kan zijn.

Wanneer de bel gaat, wacht ze tot het lokaal zo goed als leeg is voor ze haar tas inpakt. Ze glimlacht een beetje onzeker als de docent vriendelijk naar haar knikt en wil snel doorlopen als hij haar staande houdt. ‘Hoe gaat het met je Dewi? Je bent een aantal dagen ziek geweest?’
Dewi knikt en klemt haar tas stevig tegen zich aan. ‘Een griepje. Ik was erg moe, maar verder niets bijzonders.’
‘Goed voor jezelf zorgen meisje. Je gezondheid is belangrijk.’
Ze knikt en slaat nerveus haar ogen neer onder zijn blik. Stamelend wenst ze hem een fijne middag voor ze zich gehaast uit de voeten maakt.
Terwijl ze door de brede gang naar buiten loopt vervloekt ze zichzelf. Als het even kan probeert ze het contact met Menno te vermijden. Ze weet niet waarom, maar iets in zijn ogen geeft haar een vreemd gevoel en het is een gevoel dat ze erg prettig vindt.

Op het schoolplein kijkt ze op de klok van de kerktoren. Normaal heeft ze nu haar training. Er zijn kampioenschappen later dit jaar. Eerst voor de regio, en als ze doorgaat landelijk. De evenwichtsbalk, haar onderdeel, doet mee en ze is er goed in. Het is zwaar, maar Dewi houdt van de bewegingen die haar het gevoel geven alsof ze los van alles komt. Ze gaat niet. De laatste tijd putten de trainingen haar uit en het is een vermoeidheid die haar wakker houdt en door de dagen sleept. Volgens de huisarts een verwaarloosde griep. Als ze een tijdje rustig aan doet en vroeg naar bed gaat, moet ze zich met een paar dagen beter voelen. Het duurt nu al weken en de vermoeidheid wordt zwaarder, soms zo erg dat ze zich stilletjes terugtrekt en haar tranen laat stromen. Ze kent zichzelf en haar lichaam. Het voelt niet goed, erger dan een verwaarloosde griep, maar de angst om gelijk te krijgen, maakt dat ze tegenover iedereen doet of het prima met haar gaat.
Ze schrikt even van de harde stem van Colette. ‘Waar bleef je zolang Dewi! Kom, we gaan met z’n allen naar de snackbar.’
Dewi schudt haar hoofd. Ze heeft er niets te zoeken, en ze moet naar de Gazelle. Colette lacht.
‘Ga je weer naar die mongolen. Kom op joh, misschien is Santino er ook.’
Dewi kijkt haar boos aan. Santino is juist een reden om niet te gaan, en haar opmerking over de kinderen van de Gazelle nog veel meer. Het zijn geen mongolen. ‘Ik hoef Santino niet te zien, en ik heb geen zin. Ga maar zonder mij.’
Colette schiet in de lach. ‘Wat jij wil, maar niet raar opkijken als ik er met Santino vandoor ga, dat is dan je eigen schuld. Jongens houden er niet van om aan het lijntje gehouden te worden, en Santino zeker niet.’
Dewi verlaat mompelend het schoolplein. ‘Hij is helemaal van jou Colette. Je mag hem hebben, ik hoef hem niet.’
Het deert haar niet. Mensen veranderen onder de druk van een groep. Colette, maar zij zelf ook. Die paar keer dat ze zich over heeft laten halen, heeft ze het gemerkt. De drang om ergens bij te horen. Ze wil het niet en toch gebeurt het. Het is alsof ze er geen invloed op heeft en het is een drang die diep binnen in haar zit. De drang die voortkomt uit het gevoel er nooit helemaal echt bij te horen. Een gevoel dat ze heeft op school, bij de turnclub en soms zelfs bij haar ouders. Alleen op de Gazelle heeft ze het niet.
Colette is ook anders als er anderen bij zijn. Ze praat harder en lacht scheller. Ze lijkt op Colette, maar ze is het niet. Dewi hangt er maar een beetje bij, omdat ze niet wil veranderen en zich niet wil laten leiden door de druk van de groep. De druk die maakte dat ze inging op de versierpogingen van Santino, de jongen die altijd bij de snackbar rondhangt. Hij is ouder dan de rest en heeft zijn zinnen op haar gezet. Ze ging met hem mee, weg van de groep, naar een donker café met bejaarden aan de bar. Hij bestelde bier voor haar en leek te denken dat het een vrijbrief was om haar te zoenen en overal te betasten. Ze werd misselijk van de geur die uit zijn mond kwam, maar liet hem zijn gang gaan en wachtte een beetje verbaasd op de sensaties in haar lichaam die niet kwamen. Het gevoel waar Colette haar mond vol van heeft.

‘Zoenen met een jongen Dewi… echt, het is nergens anders mee te vergelijken. Je buik wordt warm en daar beneden begint het zo gek te tintelen.’

Het is de wereld van volwassenen waar Dewi zelf ook nieuwsgierig naar is, maar ze voelde niets en toen Santino een beetje hijgend zijn broek opende en haar hand in de kleffe warmte van zijn kruis duwde, stond ze plotseling op. De aanblik van zijn gezwollen piemel en de smeulende blik in zijn ogen raakten haar niet en ze liet hem zitten met zijn onbeantwoorde verlangen. Een baby in het lichaam van een volwassen jongen die denkt te weten hoe het werkt. Hij mag het bij Colette proberen. Dewi gokt dat zij er wel gevoelig voor is, al is het alleen maar omdat ze dolgraag wil weten waar al die drukte over gaat.

De jongens van haar leeftijd zijn niet interessant, maar ze weet honderd procent zeker dat ze niet op vrouwen valt. Die raken haar ook niet. Wat haar wel raakt is de blik in de ogen van haar leraar Menno, of die van de nieuwe begeleider, Gabriël, op de gazelle. Het is niet alleen de warme, en soms ook bezorgde interesse die deze twee mannen in haar tonen. Het is vooral het gevoel dat ze haar soms kunnen geven. Een gevoel dat er iemand is die op haar let en het belangrijk vindt dat het goed met haar gaat.

Ze schudt haar hoofd en tilt haar tas op haar schouder. Haar ouders letten op haar, en willen dat het goed met haar gaat, maar als Menno naar haar kijkt, als Gabriël zijn ogen op haar laat rusten dan roert zich een vreemd verlangen in haar borst en heeft ze soms het gevoel dat ze een beetje moet huilen. Het verwart haar elke keer en maakt dat ze liever bij hen uit de buurt blijft. Haar leven is soms al ingewikkeld genoeg.

Op de gazelle zit ze in de rustruimte op een grote zitzak en masseert ze de handen van het spastische meisje dat naast haar ligt. Zacht zingt ze mee met de muziek en ze voelt de rust in haar lichaam dalen. Ze kijkt naar het gezichtje van Eline en denkt aan de woorden van Colette. ‘Die mongolen.’
Het maakt haar boos, ondanks dat ze weet dat het onwetendheid is. Colette is hier nooit geweest. Ze heeft de kinderen nooit gezien, maar Dewi betwijfelt of ze het anders zou zien. Ze lacht als Eline een scheve grijns naar haar trekt en gaat door met zingen. Deze kinderen, deze mensen, zijn meer mens dan al haar klasgenoten bij elkaar. Dewi weet niet hoe het komt, maar op de één of andere manier weet ze precies wat Eline nodig heeft, wat de andere kinderen van haar nodig hebben. En ze weten allemaal ook exact hoe ze haar moeten troosten zonder woorden. Het zijn de kleine, simpele gebaren die haar helemaal gelukkig kunnen maken. De eerste keer dat Eline haar hoofd in haar schoot legde. Het voelde bijna als een overwinning. En die keer dat de kleuter met het down-syndroom haar hoofd vastpakte en een natte zoen vol kwijl op haar wang drukte voelde ze zich zo vreselijk blij dat ze spontaan de slappe lach kreeg. Ze voelen haar aan, precies zoals zij ze aanvoelt en het maakt dat ze hier elke middag te vinden is. De tijd die ze met de kinderen doorbrengt maakt dat ze haar eigen leven en de vermoeidheid die ze voelt, even kan vergeten.

Dewi zucht teleurgesteld als de begeleidster Eline weer komt halen en ze knuffelt het meisje lang, tot ze zich los probeert te worstelen. Marijke, de begeleidster, kijkt haar aan. ‘Ze ziet er weer helemaal ontspannen uit. Hoe doe je dat toch?’
Dewi haalt haar schouders op. Ze is er gewoon, dat is alles. Meer heeft Eline niet nodig. Alleen maar iemand die er voor haar is. Iemand die naar haar onuitgesproken woorden luistert en naar de uitdrukkingen op haar gezicht kijkt.
Marijke glimlacht. ‘Ik vind het bijzonder. Jij bent de enige bij wie Eline altijd zo rustig wordt, en Eline niet alleen.’
Dewi staat op. Elke keer dat de begeleiders haar prijzen en bewonderen voor de rust die ze uitstraalt wuift ze het weg. Het kost haar geen moeite en heel soms denkt ze dat ze in het verkeerde lichaam in geboren, dat ze zelf ook zo had moeten een zijn. Een kind met een beperking, zodat ze de wereld kan laten voelen dat je ook dan en misschien nog wel meer, een compleet mens bent.
‘Ik doe niets bijzonders. Misschien vindt ze me gewoon leuk.’
‘Dat denk ik ook. In de keuken is thee. Ik ga Eline in bad doen. Tot de volgende keer Dewi. Fijn dat je er was.’

De keuken is leeg en Dewi gaat met haar handen om een beker thee aan de grote, ronde tafel zitten. Buiten begint het al te schemeren en ze kijkt op haar mobiel. Een berichtje van haar moeder, hoe laat ze thuis denkt te zijn. Dewi stuurt haar geen antwoord. Ze merkt het vanzelf wel. Het is hoe haar ouders ook met haar omgaan.

Ze hoeft het niet te weten. Ze komt er vanzelf wel achter.

Dewi vond de papieren in het afgesloten bureau van haar vader. Een grote map met plastic insteekhoezen vol dichte enveloppen. Papieren en enveloppen waarin ze de antwoorden vond die ze zonder het te weten heeft gezocht. Haar ouders zijn haar ouders niet. Haar moeder heeft haar niet op de wereld gezet. Het verhaal over de vlotte bevalling gelogen. Of, misschien niet gelogen, maar ze werd niet in de armen van haar dolgelukkige moeder gelegd. Of, misschien ook wel, nadat een wildvreemde vrouw haar er vlot had uitgeperst en verder niets meer met haar te maken wilde hebben. Daarom heeft ze soms het gevoel dat ze nergens bij hoort, dat ze het leven van iemand anders leidt. Ze had een ander leven moeten hebben, bij een moeder die haar niet wilde hebben en haar bestaan ontkent.

Ze weet het nu bijna een half jaar en heeft alle enveloppen geopend, de inhoud bekeken en gelezen. Onbeantwoorde brieven over de voorspoedige groei van een vrolijke en gezonde baby. Foto’s van hoe ze door de kamer kruipt en later loopt. Foto’s van haar eerste verjaardag. Bijzondere mijlpalen in haar leven en het leven van haar ouders. Niet voor haar echte moeder die met haar volledige naam in de papieren vermeld stond.

‘… doet vrijwillig afstand van…’

Google heeft de rest gedaan. Haar biologische moeder is wethouder in een gemeente hier nog geen veertig kilometer vandaan. Toen ze de foto op de website zag, was het even of ze dertig jaar in de toekomst keek.
Ze heeft haar gezien. Op een middag is ze in de trein gestapt en naar die gemeente gereisd. Ze heeft gewacht op een bankje voor het gemeentehuis tot haar moeder naar buiten kwam. Een statige vrouw in elegante kleding. Een vrouw die respect afdwingt bij de mensen die haar te woord staan. Een vrouw die afstand van haar kind heeft gedaan zonder dat ze haar heeft leren kennen.
De gevoelens die Dewi heeft zijn gemengd. Ze haat de vrouw, omdat ze haar nooit de kans heeft gegeven. Ze haat ook haar ouders, omdat ze het niet nodig vonden het haar te vertellen, omdat ze hebben gewacht tot ze er zelf achter zou komen.
Wie bewaart zulke belangrijke papieren nu gewoon in huis? Ze hadden kunnen weten dat ze erachter zou komen.
Tegelijk wil ze de vrouw beter leren kennen. Waarom heeft ze haar weggegeven? Denkt ze nog aan haar? Heeft ze spijt? Zou ze haar willen zien?
Zou ze haar ouders kunnen vertellen dat ze het weet? Dat ze heeft rondgesnuffeld op een plek waarvan ze weet dat ze er niets te zoeken heeft.

Op haar telefoon zoekt ze de website van de gemeente en de foto van de vrouw.

Soumia Zamora – Portefeuille zorg en welzijn

Haar moeder. Haar evenbeeld. De vrouw die haar heeft weggegeven zonder ook maar een moment terug te kijken.

‘Wat kijk je boos Dewi? Geen fijne dag gehad?’
Ze schrikt als Gabriël plotseling in de keuken staat en stopt met een kleur haar telefoon in de zak van haar jas. Nerveus schuift ze haar stoel naar achteren.
‘Jawel…’
De man lacht naar haar. ‘Moet je weg? Blijf nog even, dan drink ik een kopje thee met je. Hoe gaat het met je?’
Dewi staat op in het verlangen een kop thee voor hem in te schenken Het is de wens hem goedkeurend naar haar te zien knikken, met een warme blik in zijn ogen. Ze schrikt van het gevoel en gaat weer zitten. ‘Het gaat goed, maar ik moet weg, mijn moeder… tot de volgende keer.’
Ze graait haar tas van tafel en stoot met haar heup tegen de punt van het aanrecht als ze langs hem uit de keuken vlucht. Haar hart bonkt opgewonden in haar keel als haar arm even die van hem raakt.

Pas bij de bushalte staat ze stil en ze laat zich met een plof op het koude, plastic bankje zakken als de vermoeidheid als een zware deken over haar heen valt. Boos duwt ze de tranen terug en ze wrijft afwezig over haar heup die pijnlijk is gaan bonzen.
Ze stelt zich aan. Zoals altijd stelt ze zich vreselijk aan. De huisarts heeft gelijk. Ze moet wat rustiger aan doen, niet elke dag naar de gazelle gaan, maar gewoon een keer naar huis. Rustig alle boeken lezen die ze nog wil lezen.
Ze moet haar ouders vertellen wat ze heeft ontdekt en ze moet stoppen met haar zenuwachtige adoratie naar Menno en Gabriël. Het zijn volwassen mannen. Een leraar en een begeleider.
Haar gezicht wordt warm als ze denkt aan haar idiote gestuntel elke keer als ze bij één van de twee in de buurt is. Ze lijkt Colette wel en als er iemand is op wie ze niet wil lijken…?

Wanneer de bus aan komt rijden, staat ze op. Ze moet zich vastgrijpen aan het bushokje omdat alles begint te draaien en zwarte vlekken voor haar ogen dansen. Verdwaasd blijft ze staan en ze wacht tot de duizelingen wegtrekken. Als in een traag spelende film ziet ze de deuren van de bus open glijden en het vriendelijke gezicht van de chauffeur. Zijn mond beweegt en de woorden bereiken talmend haar oren. Zijn stem lijkt van ver weg te komen.
‘Waar moet je heen meisje?’
Ze haalt diep adem en opent haar mond, zet haar voet op de onderste trede van de instap.
‘Naar huis. Ik moet naar huis.’
‘En waar is je huis?’
Weer spoelen de duizelingen over haar heen en ze knippert met haar ogen alsof ze dansende vlekken weg probeert te jagen. Het ronken van de bus valt stil als de chauffeur bezorgd van zijn stoel opstaat.
‘Gaat het goed met je kind?’
Dewi grijpt zich vast aan de beugels en probeert zichzelf verder de bus in te trekken. Plotseling voelen haar benen als gelei en ze schudt haar hoofd.
‘Ik moet naar huis.’
Het lage deurtje voor de chauffeursstoel klapt open en vlak voor Dewi in elkaar zakt hoort ze de man paniekerig zijn stem verheffen.

‘Bel 1-1-2… laat iemand in godsnaam 1-1-2 bellen!’

Bron foto.