Aan weerszijden van de lange straat staan hoge bomen met grillig gevlekte stammen. Ze leunen een beetje over de straat heen, alsof ze steun bij elkaar zoeken. De nieuwe dag ligt nog op de grens van zachte schemering en bleke ochtendzon. Vogels kwetteren en twitteren om de wereld te vertellen dat er weer een zwoele zomerdag is aangebroken. In een poging de ergste hitte te verjagen, staan veel balkondeuren open. Ergens wappert een gordijn naar buiten. De zondag komt maar traag op gang en de bewoners van de hoge huizen zijn nog in diepe rust.

‘Rot op!’

In het souterrain van een van de huizen slaapt Marie. Ze ligt op haar rug en haar mond staat open. Een doorzichtige sliert kwijl loopt uit haar mondhoek. Ze smakt en draait zich met veel gesteun om. De dunne stof van haar gebloemde nachtpon wikkelt zich strak rond haar bolle buik en borsten.

‘Laat me met rust!’

Haar ogen schieten open en moeizaam komt ze overeind. Wat verdwaasd kijkt ze om zich heen en ze krabt aan haar buik en onder haar borsten. Ze moppert.
‘Klotejeuk …’

Heel even blijft ze zitten en ze vraagt zich af wat haar zo vroeg heeft gewekt. Buiten hoort ze alleen de vogels. Door een kier tussen de smoezelige gordijnen komt een streep zonlicht en ze zucht. Het belooft weer een warme, broeierige dag te worden. Kreunend en steunend gaat ze op de rand van het bed zitten en houterig staat ze op. Ze krabt tussen haar benen en schuift haar voeten in de zachtpaarse pantoffels naast het bed.

‘Blijf met je poten van me af!’

Marie’s bewegingen worden gehaast. Ze opent de buitendeur en beklimt de zes treden naar het straatniveau. Buiten adem tuurt ze door de straat. Ter hoogte van de vuilcontainers vechten twee honden. Marie knijpt haar ogen tot spleetjes en schudt haar hoofd. Geen honden. Mensen. Een jongen en een meisje. Het meisje ligt onder de jongen en spartelt wild met haar benen. De jongen duwt haar met zijn lichaam tegen de grond en trekt aan haar jurk terwijl hij tegelijk pogingen doet zijn broek te openen. Zijn gezicht is rood en hij gromt. Het meisje hijgt en gilt.

‘Laat me los!’

Marie aarzelt geen moment. Ze trekt haar pantoffels uit en rent, sneller dan goed voor haar is, naar het worstelende stel. ‘Hey, wat mot dat!’
Eén van haar pantoffels zwiept hoog door de lucht en landt met een doffe klap op het hoofd van de jongen. Hij schrikt, laat het meisje los en krabbelt haastig overeind. Slingerend en op onvaste benen gaat hij ervandoor.

Marie buigt over het snikkende meisje heen. Er zit een scheur in haar jurk en de donkere make-up op haar gezicht is uitgelopen. Ze helpt haar overeind. ‘Niet huilen moppie, kom ik zal een bakkie voor je maken, dat lussie wel toch?’
Het meisje staat op. ‘Ik moet naar huis.’
‘Eerst een bakkie, voor de schrik.’
Marie blijft staan als het meisje haar een beetje onzeker aankijkt, ‘Nou, kom op Moppie. Ik bijt niet. Een lekker bakkie en ik heb ook nog wel een plakkie cake.’
Een beetje hinkend gaat ze terug naar haar souterrain en draait zich dan weer om. ‘Ga jij maar effe lekker op het trappie zitten ja, dan kom ik zo bij je met een bakkie en een dikke plak cake.’

Aarzelend komt het meisje achter haar aan en ze laat zich schuchter op de bovenste tree van de trap naar het souterrain zakken. Ze gaat verschrikt weer staan als Marie haar met wilde handbewegingen wegjaagt. ‘Nee, nee, niet dat trappie. Buiten. Buiten is het nou nog lekker, straks niet meer. Klotehitte. De trap in het portiek. Ik kom bij je met een bakkie. Niet weglopen, ik vreet je niet op. Gewoon een bakkie, voor de schrik.’

Even later komt Marie met een dienblad naar buiten. Op het blad staan twee dampende mokken koffie, een glaasje water en een bordje met daarop een plak cake. Ze glimlacht. ‘Kijk es aan mop, een lekker bakkie en ik heb ook een glaasie water voor je meegebracht.’
Het meisje snift nog wat na. ‘Bedankt.’
Marie schudt haar hoofd. ‘Ben je gek moppie. Zeg, heb je ook een naam? Je bent best een moppie hoor, maar om je zo te blijven noemen.’
‘Veerle.’
Marie knikt. ‘Kijk aan, Veerle. Een mooie naam voor een mooi moppie. Drink je water Veerle en nou ophouden met huilen.’
Ze geeft Veerle het glaasje en gaat met veel gesteun naast haar op de bovenste trede zitten. ‘Ik dacht dat ik beesten zag?’
Veerle kijkt haar aan. ‘Beesten?’
‘Ja, beesten. Niet dat jij een beest bent, maar er was gewoon niets menselijks aan en dan ook nog midden op straat en niemand heeft het gezien.’
‘U heeft het gezien.’
Weer knikt Marie. ‘ Ik hoorde het eerst en toen zag ik het. Mijn pantoffel ligt nog daar. Is hij je vriendje?’
‘Hij was mijn vriendje.’
‘Gelukkig. Ben je gebroken?’
‘Wat?’
Marie zucht. ‘Gebroken. Je weet wel. Stuk, getraumatiseerd.’
‘Ik weet het niet.’
Veerle snift zachtjes. Het is huilen, maar toch ook weer niet. Marie klopt onhandig op haar rug. ‘Niet huilen moppie. Hier, neem een happie van je cake. Je hoeft niet stuk te zijn. Je moet er gewoon goed over nadenken. Relativeren snap je?’
‘Ik moet naar huis.’
‘Nee moppie, je moet drinken en eten en je moet goed nadenken. Je bent alleen maar gebroken als je dat laat gebeuren.’
Fel kijkt Veerle haar aan. ‘Ik heb niets laten gebeuren!’
Marie neemt voorzichtig een slokje van haar koffie. ‘Nee, het is gebeurd en daar kun je geen donder aan doen, maar je hoeft niet te breken. Misschien ben je wel oké.’
Veerle blijft even stil en knikt dan. ‘Ik denk wel dat ik oké ben ja.’

Het blijft lang stil. Marie drinkt met kleine slokjes van haar koffie en kijkt ondertussen naar de plak cake op het bordje. Met haar spitse, dunne vingertjes plukt Veerle er steeds een klein stukje vanaf. Marie krabt aan haar onderbuik en zucht. ‘Het is ook niet makkelijk.’
Veerle likt haar vingers af. ‘Dit is lekkere cake.’
‘Voor mannen is het ook niet makkelijk. Mannen mogen niet breken.’
Het meisje snuift. ‘Mannen zijn beesten.’
‘Ook, maar mannen kunnen niet door een vrouw misbruikt worden, dat kan alleen maar lekker zijn. Onzin natuurlijk.’
Veerle snuift harder. ‘Vreselijke onzin.’
Marie kijkt haar aan. ‘Wist je dat een man gemiddeld veertien erecties per dag krijgt? Een vrouw kan een man best misbruiken. Ze moet het alleen willen.’
‘Er zijn vast vrouwen die dat willen.’
‘Jij wil dinges natuurlijk niet misbruiken.’
‘Hij heet Ronald.’
Marie herhaalt de naam en laat de letters langzaam over haar tong rollen. Ze maakt haar wijsvinger nat en pikt kruimeltjes cake van het bord. Nog een keer herhaalt ze de naam. Ze kijkt Veerle aan. ‘Jij wil Ronald natuurlijk niet misbruiken.’
‘Nee.’
Marie knikt. ’Hij zou er nog van genieten ook.’
‘Misschien wel ja …’

Weer valt een lange stilte. De vrouwen drinken hun koffie en Marie kijkt spijtig naar het lege bordje. Ze bestudeert haar dikke buik en zucht. ‘Ik ben dik.’
Veerle kijkt ook naar de buik van Marie. ‘U bent niet mager.’
‘Morbide obesitas.’
‘Dat is naar.’
‘Dodelijk dik dus en ik heb Hailey-Hailey.’
Veerle giechelt even en houdt dan verschrikt haar mond. ‘Sorry, ik lach u niet uit. Wie is Hailey?’
‘Niet wie. Wat. Ik ben dodelijk dik en ik heb Hailey-Hailey. Ik zit onder de korsten en natte, stinkende uitslag.’
‘Dat is ook naar en niet zo fris.’
‘Het zit onder mijn oksels, mijn borsten en ook tussen mijn benen.’
Veerle kijkt Marie ernstig aan. ‘U hebt wel pech.’
‘Soms zijn het harde plakkaten en dan trek ik ze los omdat het zo jeukt en dan gaat het branden en nog meer jeuken. Die jeuk is het ergste en de stank, vooral met deze hitte.’
Het meisje legt even haar hand op Marie’s arm. ‘Ik heb echt met u te doen. Dat meen ik.’

Marie krabt onder haar borsten en kijkt met een scheef hoofd naar Veerle.
‘Ik ben het soort vrouw dat mannen kan misbruiken.’
Veerle trekt haar wenkbrauwen op. ‘Sorry?’
‘Mannen vinden mij niet lekker.’
‘Er zijn vast wel mannen …’
Marie stoot een hoog, blaffend lachje uit. ‘Vroeger wel. Ik was misschien niet zo mooi als jij, maar mannen vonden mij lekker. Ik heb grote borsten. Mannen houden daarvan. Ze hielden ook van mijn kutje. Ik had een mooi kutje voordat die kloteziekte … Eigenlijk was ik best lekker.’
Het meisje kijkt gegeneerd de andere kant op en Marie schudt driftig haar hoofd. ‘Ik zou een man kunnen misbruiken. Ik zou hem een erectie kunnen geven.’
Veerle schokschoudert. ’Dat is niet zo moeilijk.’
‘Ik zou bovenop zijn paal kunnen klimmen en ik zou mijn uitslag in zijn gezicht kunnen duwen.’
‘U zou van alles kunnen doen …’
Marie knikt. ‘Ik zou hem berijden. Dat zou ook helpen tegen die godvergeten jeuk. Ik zou over hem heen kwijlen. Ik zou op hem gaan liggen … Sommige mannen vinden het geil om vastgebonden te worden, wist je dat? Ik kan dat, gewoon met mijn lichaam. Ik zou op hem blijven liggen tot hij zachtjes jankend in slaap valt.’

Zwijgend kijken de twee vrouwen elkaar aan. Veerle drinkt haar koffie, Marie trommelt zachtjes met haar vingers op het beton van de trap. Veerle zucht diep. ‘Dat zou u kunnen.’
Marie knikt weer. ‘Dat zou ik kunnen.’

De stilte wordt opgevuld door het vrolijke gekwetter van vogels. Het zonlicht wint van de laatste schemering en speelt dansend tussen de bladeren van de hoge bomen. Veerle geeft Marie een zoen op haar wang en staat op. ‘Bedankt voor de koffie en de cake en bedankt voor uw hulp. Sterkte met uw … met alles.’
Langzaam loopt ze de kleine, betonnen trap af. Op de straat aarzelt ze even. Ze draait zich om en kijkt Marie aan.
‘Hij woont op de Colijnstraat, nummer zeventien.’

Marie knikt. ‘Oké.’

Veerle zwaait. ‘Oké, dag.’

Ik herschreef dit oudere verhaal voor de feedback bijeenkomst van 27 maart.