Patty

Lieve Boris,
Mijn cel is ongeveer vier vierkante meter. Dat is niet zoveel, zeker niet vergeleken met mijn schrijfkamer thuis. Ik heb het ermee te doen, ik gebruik nu de hele ruimte als mijn bureau. Op de betonnen vloer en het dunne matras van mijn krakkemikkige bed liggen overal met potlood beschreven blaadjes, zoals je van mij gewend bent.
Ik schrijf je omdat we elkaar nog steeds niet hebben gesproken sinds het proces. Is dat omdat je niet durfde, na alles wat er is gebeurd? Ik snap dat wel, het is ook niet niks natuurlijk.

Ik slaap moeizaam hier. Niet alleen omdat ik met regelmaat gekrijs, gekreun en gehuil door de eindeloze witte gangen hoor galmen, maar ook omdat ik er steeds aan terugdenk.
Ja, ik kan helder denken nu, dat is een zegen en een vloek. De eerste weken was het afkicken verschrikkelijk, maar nu ik nuchter ben en het verlangen naar mijn roze pilletjes is afgenomen, word ik bestormd door herinneringen en inzichten. Het houdt me wakker.

Weet je nog Boris, weet je nog die keer dat je naar me toesloop toen ik in diepe concentratie achter mijn bureau zat? Ik zie het allemaal zo levensecht voor me, dat ik soms twijfel of je er echt bent of dat het alleen een naschok is van het universum – rimpelingen van dingen die lang geleden zijn gebeurd. Alsof ze nu pas bij me binnenkomen. Ik heb je tekort gedaan Boris. Ik had je toen moeten zien zoals ik je nu zie. Wat snak ik naar die tijd en wat zou ik het nu anders doen, maar ja, achteraf is het makkelijk praten. Lees verder