Je zei dat je je veilig voelde bij mijn lach en dat je er een warm gevoel van kreeg, dus ik lachte, maar eigenlijk was ik doodsbang. De hele tijd.

~

Als de witte lichten van de elektromagnetische pods verder de stad in verdwijnen en het constante salvo van de zware mitrailleurs is afgezwakt, verlaat Vico zijn schuilplaats.
Gebouwen zijn ingestort of staan op instorten, hele wegen zijn weggeslagen en de bruggen die de smalle eilanden met elkaar verbonden, zijn gewoon verdwenen. Overal liggen lichamen, van burgers en soldaten en de lucht is dik en donker. Vico raapt een zwaar machinepistool op, hangt het over zijn schouder en volgt het lawaai en de lichten naar het centrum. Hij laat zich op de grond vallen, wanneer er een ijselijke kreet door de lucht klinkt. Boven zijn hoofd vliegt een enorme vogel, een gedrocht van loshangende, rode stukken vlees en verschroeide veren. Hij heeft ze eerder gezien, deze en andersoortige wezens. Ze leven op de uitgestrekte vlaktes rond de stad waar ze zich voeden met elkaar en met de angst van gestrande reizigers of waaghalzen. Nu komen ze af op de geur van angst en verderf in de stad. Het zijn moordwapens zonder orders, aaseters. Ze kiezen geen kant. Het is de wil om te overleven en die is sterker dan welk bevel dan ook.

Met trage slagen van de grote vleugels suist het beest over zijn hoofd, richting het amfitheater, richting geluiden die duiden op gevechten. Vico krabbelt overeind. Wie daar ook vechten, ze zijn niet opgewassen tegen een beest als dit. Niet als ze niet weten wat zijn zwakke plek is. Vico weet dat wel. Rennend gaat hij achter het beest aan. Lees verder