De nachten zijn zwart en als de maan het af laat weten is de duisternis zo volkomen dat niemand zonder flambouw zijn huis verlaat, al komen de meesten niet eens in de verleiding om naar buiten te gaan. De nacht is het domein van de duivel, het rijk van het kwaad.

Niet voor de jonge koning. De nacht wijkt voor zijn opkomst en hij doet er alles aan om opzien te baren, juist tijdens het wolfsuur. Vuurpotten en fakkels leggen een dromerige gloed over het decor van hoge buxushagen, fonteinen en paden van fijn grind. Lange tafels buigen door onder de last van wildbraad, taarten, wijnen en likeuren.

Plotseling klinkt een aanzwellend gesis. Duizenden vuurpijlen stijgen hemelwaarts om minutenlang in lichtflitsen en vonkenregens uiteen te spatten. De koning staat op zijn verhoging en kijkt als enige niet naar de opzienbarende show in de lucht. Zijn ogen rusten op zijn gasten die in zwijgzame bewondering het spektakel volgen. De show drukt precies uit hoe hij wil dat de hele wereld naar hem opkijkt; de blik omhoog, mond open van verbazing.

Hij spreidt zijn armen en neemt het applaus in ontvangst, zonder acht te slaan op zijn gemalin. Zijn jonge, wat naïeve echtgenote heeft enkel de taak hem een troonopvolger te bezorgen. Hij is de zonnekoning. Hij brengt Frankrijk en de hele wereld het licht. Hij verdient het allerbeste en daar horen ook de mooiste vrouwen bij.

*

Julie weerstaat de neiging zich los te trekken van de vingers rond haar hand. Haar besluit staat vast. Dit weekend doet daar niets aan af. Het is een wanhopige poging haar op andere gedachten te brengen en Matthieu’s stille hoop weegt zwaar op haar schouders.

Hij schraapt zijn keel en wijst. ‘Misschien dat we morgen een wandeling door de tuinen van het kasteel kunnen maken? Best gek dat we dat nooit eerder hebben gedaan.’

Hij ratelt nerveus. Julie hoort hem amper. Mathieu houdt van haar. Ze houdt ook van hem, daar heeft het niets mee te maken en dat probeert ze hem ook steeds weer uit te leggen. Hij kent haar als geen ander en is de vader van haar kinderen.

‘Wist je dat het oorspronkelijke kasteel een jachthuis was? De koning hield er feesten voor zijn vrienden en minnaressen en ’s zomers organiseerde hij toneelvoorstellingen en concerten. Hij regeerde het rijk vanuit het Louvre in Parijs, maar Versailles was zijn speeltuin.’

Het ligt niet aan hem, en er is ook geen ander. Julie moet er niet aan denken. Ze kan het niet goed uitleggen. Ook niet aan zichzelf.

‘De koning wilde een imposant barokkasteel, dat met zijn pracht en praal de hele wereld versteld zou doen staan en dit wonder moest rond het bescheiden jachthuis in zijn geliefde Versailles verrijzen. De koninklijke architecten zagen het idee niet zitten. Het was te ver van Parijs, het uitzicht was er beroerd, de grond te drassig en er was geen schoon water. In heel Frankrijk was er geen slechtere plaats om een kasteel neer te zetten, maar de koning hield voet bij stuk. Hij …’

Julie haalt diep adem en wil hem met een onterechte snauw vertellen dat ze op dit moment niet is geïnteresseerd in zijn kennis van de Franse geschiedenis, als een meter of tien van hen verwijderd een wankelende gestalte uit de schaduw tevoorschijn komt. Ze wijst en wil hem te hulp schieten, maar Matthieu houdt haar hand stevig vast.
‘Wacht Julie, je weet niet wat …’
‘Hij heeft hulp nodig, zie je dan niet dat hij in de war is.’
‘Ik denk eerder dat hij dronken is, kijk naar zijn kleding, die komt regelrecht van een of ander feestje.’

De man ziet er inderdaad vreemd uit. Vanonder zijn grote, met veren versierde hoed komen lange, donkerbruine pijpenkrullen. Zijn witte kostuum heeft goudkleurige accenten en hij draagt okergele kniekousen en glimmende lakschoenen. Julie giechelt een beetje nerveus.

‘Nou, als je het over de koning hebt … hij is vast de weg naar zijn kasteel kwijt.’

Matthieu trekt haar mee.
‘Laten we gaan. Die man redt zich wel. Het is al laat en er is noodweer op komst, kijk naar de lucht.’
Ze kijkt omhoog. Donkere wolken pakken zich in een razend tempo samen. In haar beste Frans roept ze of de man hulp nodig heeft. Hij komt nog een stap dichterbij en neemt dan met een sierlijke buiging zijn hoed af. Een helle flits doet de metalen gespen op zijn schoenen oplichten en een rollende donder overstemt zijn woorden. Matthieu knijpt in haar hand. Julie rukt zich los.

‘Pardon, ik versta u niet!’

Een tweede flits lijkt het wolkendek uiteen te splijten en een dik gordijn van water valt naar beneden. In een oogwenk is ze doorweekt. De man kijkt verwilderd om zich heen, steekt de laan over en verdwijnt aan de andere kant tussen de struiken in de richting van het kasteel.

Julie rent achter hem aan. ‘Wacht! We willen u alleen maar helpen.’

De donder komt nu tegelijk met de felle flitsen. De regen striemt haar huid. Matthieu schreeuwt. Julie’s voeten zakken weg in het zompige gras en ze duwt zware takken aan de kant. Ze zet nog een stap en verliest het contact met de grond. De hoed van de man danst voor haar uit. Ze probeert zich vast te grijpen, maar valt en alles wordt donker en zwart.

*

Als Julie haar ogen opent, is het noodweer verdwenen. Verbaasd kijkt ze naar haar droge, maar vreemde kleding. Ze draagt een zachte jurk versierd met een fraaie borduursels van gouddraad. Haar schouders zijn bloot en de aanzet van haar borsten puilt brutaal boven het strakke lijfje uit. Een man naast haar glimlacht en maakt een kleine buiging.

‘Mademoiselle Chabot, tijd voor uw afspraak met de koning.’

Ook zijn kleding is weelderig en uitbundig versierd met glinsterende edelstenen en verward laat Julie zich begeleiden naar een kleine verhoging in het midden van de tuin. Bovenop de verhoging staat de man die ze eerder zag. Ze kijkt naar hem op en vraagt zich af in wat voor een toneelstuk ze is belandt. Wie zijn al deze mensen? Hoe komt ze in vredesnaam aan die jurk? Waar is Matthieu?

Tot haar grote verbazing komt de man van zijn verhoging af, om vlak voor haar met een sierlijke geste, zijn hoed voor haar af te nemen.

‘Mademoiselle Chabot, wat een wonderbaarlijk genoegen u weer te ontmoeten.’

Zijn woorden zijn beleefd en welgemanierd, maar zijn blik blijft hangen op de naakte huid boven het strakke lijfje van haar jurk. Ze knikt een beetje stijfjes en wil haar mond open doen om te vragen wat dit allemaal voor moet stellen als plotseling liefelijke melodieën door de tuin zweven en de mensen om haar heen uiteen waaieren. De koning buigt naar haar toe. Hij fluistert en rond zijn lippen speelt een veelbetekenende glimlach.

‘Mijn lakei zal u naar mijn vertrekken begeleiden, Mademoiselle. Ik zal mij spoedig bij u voegen en als ik zo vrij mag zijn, ik kan niet wachten om ons zoete minnenspel van laatst voort te zetten.’

Ondanks de bizarre situatie voelt Julie een lachkriebel omhoog komen. Misschien dat deze man gewend is dat vrouwen van hem onder de indruk zijn, maar zij vindt hem ronduit belachelijk. Ze wil zeggen dat hij zich niets in zijn hoofd hoeft te halen, maar de koning heeft zich al van haar afgedraaid en maakt een sierlijke buiging naar zijn volgende gast. Zijn lakei kijkt haar onbewogen aan en haar nieuwsgierigheid wint het van haar verbazing. Ze volgt de man de trappen van het kasteel op, door lange gangen en immense ruimtes met hoge plafonds. Hij opent een zware, houten deur, buigt en laat haar achter.

Ademloos kijkt ze de kamer rond. Rood en goud wisselen elkaar af, van het plafond tot aan de bekleding op de muren. Boven de brandende open haard hangt een grote spiegel. Geschokt bekijkt ze zichzelf. Ze ziet eruit als ouderwetse, maar hele dure hoer en ze mompelt zacht.

‘Dat moet wel een heel zoet minnenspel geweest zijn …’

Voorzichtig bevoelt ze de lakens op het bed en ze wil net gaan zitten als ze plotseling iemand hoort huilen. Het lijkt ergens uit de kamer te komen en als ze op onderzoek uitgaat ontdekt ze een paneel in de muur dat open kan.

‘Hallo?’

Ze duwt tegen het paneel en stapt aan de andere kant in een haast identieke kamer. Bij de kaptafel zit een jonge vrouw. Haar schouders schokken en in het zwakke licht van de kaarsen ziet Julie de glinstering van tranen op haar gezicht. Ze schraapt haar keel en geschrokken draait de vrouw zich om.

‘Wat doet u hier! U heeft hier niets te zoeken. Het is al erg genoeg dat u …’

Haar woorden sterven weg in een radeloze huilbui en zonder zich te bedenken loopt Julie naar haar toe. Ze slaat haar armen om de vrouw heen en wiegt haar zachtjes heen en weer.

‘Ach kind toch, is het zo erg?’

Woest duwt de vrouw haar van zich af.

‘Doe maar niet of je zo onschuldig bent! Het is jouw schuld en die van de anderen. Heb je enig idee wie ik ben!?’

Ze staat op en reikt naar een koperen belletje.

‘Ik kan je het kasteel uit laten gooien. Ik ben de koningin en de koning heeft mij zijn trouw beloofd. Mij hoor je, niemand anders! Dat knappe snoetje van je doet daar niets aan af en hoe vaak jij je benen ook voor hem spreidt, ik blijf zijn gemalin!’

Haar ogen vlammen en gaan met een duikvlucht in Julie’s borst zitten om ergens in haar onderbuik te ontploffen. Als een smeulend vuurtje blijft het gevoel liggen. Ze doet een stap naar de vrouw toe, neemt haar gezicht in haar handen en drukt haar lippen gulzig op de glanzende mond. Ze laat haar los en glimlacht,

‘En hoe mag deze prachtige koningin dan heten?’
De vrouw hijgt een beetje verbaasd.
‘Marie-Theresia. Ik ben de dochter van …’
Julie legt een vinger tegen de zachte, bewegende lippen.
‘Stil maar, meer hoef ik niet te weten.’

De koningin is niet bijzonder mooi, maar Julie herkent het verlangen in haar ogen. Het huist ook in haar eigen lichaam en tot op dit moment wist ze niet wat het betekende.

Ze streelt de huid van haar gezicht, volgt de lijnen met haar vingertoppen en geeft haar een hartstochtelijke zoen. Theresia zucht en beantwoordt de zoen bijna wanhopig. Met haar tong duwt Julie haar lippen verder uiteen en ze voelt hoe de jonge koningin zich overgeeft.

Julie leidt haar naar het bed, helpt haar langzaam uit de vele lagen kleding en legt haar op de satijnen lakens. Ze kreunt zacht en buigt zich over Theresia heen om weer bezit te nemen van haar mond en de rest van haar lichaam. Het is alsof haar handen precies weten wat ze moeten doen en het gevoel van herkenning verspreidt zich verlangend over haar huid en in haar hoofd.
Theresia hijgt en een kreetje ontsnapt aan haar lippen als Julie haar mond rond een van haar tepels legt en met haar tong het kleine knopje nog harder weet te krijgen. Haar vingers dansen traag naar beneden. Ze beroert de zachte huid van haar buik en de binnenkant van haar dijen. Theresia duwt haar hand tegen haar mond en mompelt zachte woordjes van genot. Ze maken het verlangen in Julie’s lichaam groter en zonder aarzeling duwt ze haar vingers in het hete vocht tussen haar benen. De koningin komt met een wilde schok omhoog, duwt haar weg, trekt haar weer naar zich toe.

Tergend langzaam verkent Julie haar lichaam. De herkenning wordt groter, dieper en heter. Het verlangen naar verlossing brandt in haar eigen lichaam en dat van de koningin. Zonder haar zoektocht te onderbreken bevrijdt ze zichzelf van het lijfje rond haar bovenlichaam en de ruisende rokken rond haar benen. Ze kijkt Theresia aan.

‘Doe wat ik doe, laat me voelen wat jij voelt …’

Voor de koningin kan antwoorden, spreidt ze haar benen en buigt ze zich over haar heen. Met haar lippen hapt ze in kriebelende haartje en haar tong opent het vurige hart daaronder. Julie kreunt zacht als de aarzelende vingers van de koningin voorzichtig op ontdekkingstocht gaan en met draaiende bewegingen van haar heupen spoort ze haar aan. Ze streelt en kneedt. Likt, bijt en hapt. Theresia balt haar vuisten, graait in de lakens en schokt met haar heupen. Wat ze voelt heeft ze nog nooit eerder gevoeld en ze omarmt het met alles wat ze is. Vorstelijk en royaal.

Julie proeft haar vocht en raakt ieder plekje tussen de zachte plooien. Het is alsof ze thuiskomt in een geheim dat er altijd was, maar waar ze nooit een vinger op kon leggen. Schrijlings kruipt ze over Theresia heen. Met haar armen omklemt ze haar dijen en ze zuigt zich vast in het malse vlees. De koningin jammert en kreunt dat ze moet stoppen, dat ze niet moet stoppen. Ze duwt haar heupen omhoog en Julie wordt bedwelmt door smaken en geuren die ze herkent, maar tegelijk zo anders zijn. Haar tong danst tussen de vlezige lippen en het harde, steeds groter wordende dopje. Een langgerekte kreet, spastisch trillende heupen en dan rozige ontspanning. De hitte is getemperd, het verlangen voor even geblust.

Met een zucht strekt Julie zich uit naast Theresia. De koningin huilt, maar glimlacht door haar tranen.

‘Dank je wel, dank je wel.  Als je eens wist hoe …’

Haar woorden worden onderbroken door gestommel in de andere kamer, gevolgd door een donkere stem.

‘Mademoiselle Chabot?’

En niet lang daarna, ‘Lakei!’

Theresia schiet overeind en duwt nerveus het laken tegen haar borsten.
‘Mijn man, de koning! Je moet weg. Als hij je hier vindt, bij mij. Hij is vreselijk jaloers. Schiet op.’
Julie aarzelt, maar Theresia geeft haar een zacht duwtje.
‘Ga! Achter mijn kleedruimte bevindt zich een paneel. Via het trappenhuis komt je bij onze vluchtroute, het brengt je tot buiten de poort van het kasteel.’
Julie kijkt Theresia aan.
‘En jij?’
De koningin glimlacht en drukt haar tegen zich aan.
‘Je hebt me immens gelukkig gemaakt en daar dank ik je voor, maar mijn plek is naast de koning. Ga terug naar waar je vandaan komt. Als het zo moet zijn, dan zullen wij elkaar weer ontmoeten. Ga nu!’

Gehaast graait Julie haar jurk bij elkaar en op aanwijzingen van Theresia vindt ze het paneel. Het kraakt als ze het open duwt. Erachter ligt inderdaad een trappenhuis. Het is er kil en donker, een scherp contrast met de hitte die nog steeds in haar lichaam huist. Onhandig probeert ze de jurk weer aan te trekken en paniek raast door haar borst als ze in de aangrenzende kamer de koning hoort bulderen.

‘Vind haar!’

Ze blikt naar beneden, ziet de diepte van de spiraalvormige trap en zet een beetje duizelig haar voet op de eerste trede. Achter haar kraakt het paneel. Julie haalt diep adem en begint te rennen, met twee, soms wel drie treden tegelijk. Ze kijkt niet om. De trap eindigt in een lange, vochtige gang met aan het einde een lage deur. Een uitgang tot buiten de poort van het kasteel. Buiten adem blijft ze bij de deur staan. Aan de andere kant van de gang klinken stemmen.

‘Halt!’

Julie grijpt de metalen klink en gooit haar hele gewicht tegen het donkere hout. De deur vliegt open en ze tuimelt naar buiten, valt op haar handen en knieën in nat gras en natte aarde. De struiken ritselen, voetstappen komen dichterbij. Ze probeert overeind te krabbelen, maar glijdt weg in de blubber. Een heldere flits schiet door de lucht, meteen gevolgd door de donder. De takken wijken, er verschijnt een hand, een voet, de bezorgde ogen van Matthieu.

‘Julie …?’

*

Julie bedankt de bezorger en trekt met een bonzend hart het bruine papier van het zojuist geleverde pakketje. In haar handen ligt de biografie van Lodewijk XIV – de zonnekoning. Ze haalt diep adem en bladert door het dikke boek tot ze eindelijk vindt wat ze zoekt. Haar ogen vliegen langs woorden en data die haar niet interesseren en blijven hangen op een regel helemaal onderaan de pagina.

Maria-Theresia stierf in 1683, haar laatste woorden waren; ‘Sinds mijn huwelijk met de koning, heb ik slechts één dag van geluk gekend.’ Niemand aan het hof wist welke dag ze bedoelde.

Met een glimlach sluit Julie het boek. Niemand wist het. Julie weet het wel.


Geschreven voor de Prikkelzinnen – bijeenkomst van 22 september van Eroscripta – Voor deze bijeenkomst is het thema: Anachronisme. Anachronisme is iets dat niet in de tijd past. In dit geval; elementen die niet in de tijd passen waarin of waarover je schrijft. Je kunt dit heel subtiel verwerken of het juist enorm uitvergroten.

Klik hieronder om direct naar de site van Eroscripta te gaan.